HELL, Johannes Gerardus Diederik van
(roepnaam: Johan), sociaal-democratisch schilder, tekenaar en klarinettist, is geboren te Amsterdam op 28 februari 1889 en aldaar overleden op 31 december 1952. Hij was de zoon van Jacobus Johannes van Hell, graveur en diamantbewerker, en Aartje Reinders. Op 25 november 1915 trad hij in het huwelijk met Pauline Maria Louise Wijnman. Na haar overlijden op 2 oktober 1930 trad hij op 14 juni 1933 in het huwelijk met Caroline Adolphine Lankhout, pianiste. Deze huwelijken bleven kinderloos. Van Hell ondertekende ook met Jo van Hel.
Van Hell groeide op in een arbeidersgezin
van vier kinderen. Zijn vader overleed jong. Hij doorliep de
Quellinusschool te Amsterdam, de voorloper van de Rietveldacademie, die
moderne opvattingen huldigde. Van G.W. Knap kreeg hij zijn eerste
schilderlessen en bij de Firma Van Leer leerde hij lithograferen. Ook
de graficus J.G. Veldheer was een van zijn leraren. Na drie jaar
behaalde hij het einddiploma en vervolgde zijn studie op de
Rijksnormaalschool voor Tekenleraren en verwierf ook hier na drie jaar
het einddiploma. Op de Rijksacademie voor Beeldende Kunsten volgde hij
de lessen in de teken-, schilder- en modelklas. Hier kwam hij met een
oudere generatie kunstenaars in contact, onder wie A.J. Derkinderen en R.N.
Roland Holst, maar hun invloed is in zijn werk niet terug te
vinden. Hij gaf enige tijd les aan de openbare lagere school in de
Frans Halsstraat en, toen hij in het bezit was van de Middelbare Akte
hand- en lijntekenen, aan het Barlaeus-gymnasium. Het conventionele
voorbeeldenmateriaal bleef in de kast en onder zijn leiding beoefenden
de leerlingen een soort vrije expressie. Daarmee was hij zijn tijd ver
vooruit. Hij was ook musicus en had klarinetles gehad van P. Swager.
Hij speelde meermalen in het Concertgebouworkest maar sloeg een vaste
aanstelling af. Hij wilde vrij zijn en over zijn eigen tijd kunnen
beschikken. Wel gaf hij muziekles aan het muzieklyceum en de
volksmuziekschool en was medeoprichter van de Hollandsche
Kamermuziekvereeniging. Hij hield ook van moderne muziek en speelde
onder meer graag Alban Berg. Aan mensen met een krappe beurs gaf hij
gratis les.
Aanvankelijk schilderde Van Hell landschappen en portretten die zich
kenmerken door 'een losse lijnvoering en lichte kleuren'. Zijn
olieverfschilderij 'Strandgezicht bij Domburg' (1925) laat dit goed
zien. Zijn stijl en thematiek veranderden toen hij in 1915 trouwde met
Pauline Wijnman, die hij op de Rijksnormaalschool had leren kennen.
Onder haar invloed sloeg hij na de Eerste Wereldoorlog de weg in naar
de Arbeiders Jeugd Centrale (AJC) en de Sociaal-Democratische
Arbeiderspartij (SDAP). Zijn vrouw had nauwe banden met de AJC. Zij was
behalve schilderes kostuumontwerpster en stimuleerde de vrouwelijke
leden van de AJC tot het dragen van doelmatige en persoonlijke kleding.
Het echtpaar Van Hell behoorde tot het groepje kunstenaars dat in de
AJC vormingswerk verrichtte. Hij tekende voor Het Jonge Volk
onder meer met kerstmis 1927 een Paasheuvel in de sneeuw: 'Het vuur dat
nimmer dooft; het brandende hart onzer gemeenschap'. Op een van zijn
schilderijen trekken AJC'ers zingend voorbij met banieren, mandolines
en fluiten. In 1927 maakte hij het 1 Mei-affiche, een uitbeelding van
de dichtregels van Jan Jacobs: 'Zie hij draagt den gouden luchter van
den nieuwen dageraad'. 'Het werd een klassieke prent: ze bevat de
traditionele elementen in de destijds modernste vorm. In veel andere
landen is ze in de loop der jaren overgenomen', aldus F. de Jong. Van
Hell maakte meer politieke affiches bestemd voor de AJC, het
Nederlandsch Verbond van Vakvereenigingen en de SDAP en werkte
incidenteel mee aan De Notenkraker, allemaal
onbetaald werk. Om geld was het Van Hell nooit te doen, hij was
tevreden met een sober bestaan. Zijn zwager herinnert zich hem als een
gezellige, vriendelijke man met een intense belangstelling voor alles
om hem heen. Hij kende iedereen in de Transvaalbuurt, waar hij jaren
woonde. Daar wandelde hij met zijn keeshondje en praatte met de mensen
op straat. Een bron van inkomsten vormden de vele exlibris die hij
vervaardigde. Onder zijn opdrachtgevers waren verschillende bekende
SDAP'ers. Hij maakte er ook één voor de Bond van
Sociaal-Democratische Vrouwenclubs. De meeste van zijn exlibris, die
hij in palmhout sneed, waren doortrokken van natuursymboliek en
natuurtaferelen. In deze jaren ontwikkelde Van Hell een eigen stijl:
'een gestileerde lijnvoering in geschematiseerde composities, die vaak
op diagonalen gebaseerd waren'. Aan deze stijl hield hij zijn verdere
leven vast. Zijn kunst kenmerkte zich door eenvoud en evenwichtigheid.
Zelf zei hij over zijn stijl: 'Ik probeer alles kort en duidelijk te
zeggen, men noemt dit (m.i. verkeerd) "zakelijk"'. Zijn aandacht ging
uit naar straatmuzikanten, marktkooplui, venters en volkstaferelen.
Hiermee sloot hij aan bij 'De Populistenkring', die in 1935 werd
opgericht en zich ten doel stelde 'Kunst te scheppen die voor het volk
begrijpelijk is, die tot de volksziel spreekt'. Van deze kring was hij
lid. Aan het grote boek ter gelegenheid van de opening in 1927 van het Troelstra-oord
in Beekbergen droeg hij twee houtsneden bij. In 1929 maakte hij in
opdracht van SDAP en NVV een in zwart en zilver geglazuurd tegeltableau
dat ter gelegenheid van de opening van het nieuwe gebouw van De
Arbeiderspers in de hal geplaatst werd. Het stelde een man, vrouw en
kind voor, die het streven van de opeenvolgende generaties naar het
licht van een betere wereld symboliseerden. Na de afbraak van het
gebouw werd het tegeltableau opgenomen in een van de buitenmuren van
het chique Sonesta-hotel dat voor de 'rode burcht' in de plaats kwam.
In opdracht van het gemeentebestuur maakte hij een verzilverde bronzen
Pan voor de foyer van de Stadsschouwburg. In de Blauwe Zaal van het
Concertgebouw hangt het schilderij dat een blaaskwintet afbeeldt. Een
ceramiek – een opdracht van de gemeente – bevond
zich in het Volkslogement aan de Montelbaanstraat te Amsterdam. In de
geest van de kunstenaarsorganisatie De Brug, die de kloof tussen
kunstenaars en het volk wilde overbruggen en waar hij lid van was,
vervaardigde hij lithografieën aan de hand van zijn
schilderijen die hij voor enkele guldens verkocht. Zo hoopte hij een
grotere kring te bereiken. Hij was ook lid van de Vereeniging ter
Bevordering der Grafische Kunst en van de Socialistische Kunstenaars
Kring (SKK). Op de omstreden expositie van de SKK in 1930 hing van Van
Hell het schilderij 'Arbeidsongeval' (1930), waarop arbeiders zwijgend
samendrommen rond de brancard die op het punt staat weggedragen te
worden. Over deze SKK ontstond in de SDAP een felle discussie en
tenslotte werd het lidmaatschap van de SKK in oktober 1932 door het
partijbestuur onverenigbaar verklaard met dat van de SDAP. Van Hell,
wiens opvattingen radicaliseerden onder invloed van de
massawerkloosheid, had op het scheuringscongres met pasen 1932 de SDAP
echter al verlaten en sloot zich evenals Meijer Bleekrode
en anderen aan bij de Onafhankelijke Socialistische Partij (OSP), die
door de geroyeerde en uitgetreden linkse oppositie in de SDAP was
opgericht. Daarmee kwam abrupt een einde aan de eervolle opdrachten van
SDAP en AJC. Van Hell behoorde tot de belangrijkste tekenaars voor De
Fakkel, het tweemaal en later driemaal per week verschijnende
blad van de OSP.
Verdriet bleef Van Hell niet bespaard. In 1930 overleed zijn vrouw. Hij
hertrouwde met de pianiste Caroline Lankhout, die na jaren ziekte
eveneens vóór hem overleed. Zijn werk en zijn
socialistische overtuiging hielpen hem zich hier overheen te zetten. In
de oorlog gaf hij in zijn werk uiting aan zijn woede. In het begin van
de bezetting ontstond een litho waarop de soldatenlaarzen van de
bezetter alles vertrappend overheersend aanwezig zijn. De
soldatenlaarzen waren in die jaren een bekend symbool. Na zijn dood
raakte Van Hell, die toch al nooit de publiciteit gezocht had, geheel
vergeten en in een overzichtswerk als het Schilderslexicon
(Utrecht 1976) van P.T.A. Swillens komt zijn naam niet eens meer voor.
In 1976 werd Van Hell door Thom Mercuur, directeur van museum 't
Coopmanshus in Franeker, herontdekt. Eén schilderij dat hij
in een galerie aantrof vormde de aanleiding: 'een in strakke vlakken en
kleurvelden opgezet tafereel van een oliemannetje, achter zijn kar,
lopende door een lege straat'. Zijn schilderijen kwamen weer
tevoorschijn en na de expositie in Franeker organiseerde het Arnhems
Gemeentemuseum nog in 1976 een overzichtstentoonstelling.
LITERATUUR: Het Nederlandse ex-libris II: Ex-libris uitgevoerd naar twaalf houtsneden en zestien teekeningen van Johan van Hell en Otto Verhagen met een voorrede van Johan Schwencke (Maastricht 1928); S.J. Mak van Waay, Lexicon van Nederlandsche schilders en beeldhouwers 1870-1940 (Amsterdam 1944); J. Schwencke, Tweehonderd Nederlandse grafische kunstenaars (Amsterdam 1954); J. Juffermans, Johan van Hell (1889-1952). Een Overzicht: schilderijen, litho's, tekeningen, affiches (Arnhem 1976); F. de Jong, Een beeld van een vakbeweging (Wageningen 1976); V. Illés, 'De herontdekking van Johan van Hell' in: NRC Handelsblad, 16.1.1976; J. Juffermans, 'Johan van Hell schilderde wat iedere leek kon snappen' in: De Nieuwe Linie, 21.1.1976; F. Gribling, 'Van Hell's vriendelijk arbeiders-realisme in het Franeker Museum' in: De Groene Amsterdammer, 11.2.1976; A. van der Blom, Tekenen dat het gedrukt staat (Amsterdam 1978); H. Mulder, 'De politieke spotprent tussen de beide wereldoorlogen' in: Nederlands Kunsthistorisch Jaarboek. Deel 28 (Haarlem 1977) 169-208; H. Mulder, Kunst in crisis en bezetting (Utrecht 1978); A. van der Blom, Kunst die partij koos (Amsterdam 1980); Catalogus tentoonstelling 'de populisten'. Kunst voor het volk uit de jaren 1935-1940 (Bergen op Zoom 1981); C. van Lakerveld (red.), Meijer Bleekrode schilder, ontwerper, socialist 1896-1943 (Amsterdam 1983); F. Leidelmeijer, D. van der Cingel, Art nouveau en art deco in Nederland (Amsterdam 1983); Ph. van Praag, Sociale symboliek op Nederlandse exlibris (Amsterdam 1983); 'Johan van Hell, begaafd en fijnzinnig kunstenaar' in: Nivormatie, federatie Amsterdam NIVON, januari 1990; J. van Dijk, Het socialisme spant zijn gouden net over de wereld. Het kunst- en cultuurbeleid van de SDAP (Montfoort 1990).
PORTRET: Johan van Hell, IISG
Auteur: Ger Harmsen
Oorspronkelijk gepubliceerd in: BWSA 7 (1998), p. 88-91